In mei dit jaar heeft minister Weerwind voor Rechtsbescherming een wetsvoorstel met de titel Drempelverlaging omgang grootouders naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit voorstel moet het mogelijk maken dat opa’s en oma’s, die tegen de zin van de ouders hun kleinkind geregeld willen zien, makkelijker toegang krijgen tot de rechter om deze omgang af te dwingen. Nu moeten grootouders in zo’n geval eerst nog bewijzen dat ze in het verleden intensief contact hadden met dit kind. Deze stringente interpretatie van family life vervalt met de nieuwe wet. Zowel de Raad van State als de Kinderombudsman hebben hierover positief geadviseerd, waarbij is gewezen op de soepele interpretatie van family life die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens hanteert, waarbij geen bewijs voor intensief contact met het kind is vereist. Deze soepele, lees conservatieve invulling van family life betekent dat grootouders puur gegeven het feit dat het hun nageslacht is toegang kunnen krijgen tot de rechter om omgang met de kinderen van hun kinderen te forceren.
Terecht heeft de Kinderombudsman er op gewezen dat het belang van het kind centraal moet staan en niet het belang van de grootouders. Zij adviseerde daarom een formulering die vastlegt dat omgang alleen wordt toegewezen als dit in het belang is van het kind en niet “omgang tenzij dit niet in het belang is van het kind.” Echter, haar voorstel gaat juist over de volgende stap, namelijk de omgangsbeslissing van de rechter. Dan is de eerste stap – betreffende makkelijker toegang tot de rechter, waar het wetsvoorstel om draait – al gerealiseerd. De vraag bij dit wetsvoorstel is juist of de versoepeling van die toegang zelf in het belang is van het kind. Dat is zeker niet het geval.
Grootouders zoeken de weg naar de rechter in zo’n situatie immers niet als er ontspannen contact is met de ouders en de kleinkind(eren). In het algemeen zijn er dan juist ruzies en ernstige spanningen. Let wel, kleinkinderen vragen niet om een omgangsregeling, maar grootouders. Die stappen naar de rechter als zij en de ouders van de kinderen niet meer soepel door een deur kunnen. Dat is precies het kader vanwaaruit organisaties van gefrustreerde grootouders als Stichting Voor Mijn Kleinkind hun recht op omgang met hun kleinkinderen opeisen. Dit is ook het kader vanwaaruit advocatenkantoren klaar staan om meer grootouder-zaken te gaan doen. Vanuit die invalshoek van ‘mijn recht om mijn kleinkind regelmatig te zien’ is vragen naar bewijs voor eerder intensief contact met dit kleinkind een vervelende en irrelevante hindernis. Toch is dit allerminst een onredelijk vereiste als we de eis van opa en oma vanuit het belang van het kind bekijken. Bovendien zal deze vraag, ook als die als drempel richting de rechter zou verdwijnen, net zo goed moeten worden beantwoord wil de rechter tot een pedagogisch verantwoorde beslissing kunnen komen.
Ruzies, oud zeer, vechtscheidingen, conflicten over de opvoeding van de kinderen, spanningen met de schoonouders en talloze andere conflictvariaties kunnen de achtergrond vormen waarin grootouders buitenspel komen te staan. Het kost weinig moeite om je het verdriet van deze grootouders voor te stellen. Toch hoef je geen ervaren mediator te zijn om te kunnen voorspellen dat naar de rechter stappen om via die weg je recht op omgang met je nageslacht af te dwingen allerminst leidt tot een oplossing voor deze conflicten, maar eerder tot (met behulp van advocaten) verder op de spits drijven daarvan, tot juridisering en tot schadelijk ‘getrek’ aan het kind.
De Raad voor de Rechtspraak heeft hier vorig jaar september in zijn advies bij het wetsvoorstel uitdrukkelijk op gewezen. Onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel, waarin wordt erkend dat dit voorspelbaar zal leiden tot meer procedures en juridisering van conflicten, constateert de Raad dat dit “niet in het belang van het kind is, gelet op de vaak conflictueuze omstandigheden en de verhoudingen binnen gezinnen. Er moet aandacht zijn voor wat de gevolgen zijn voor de kinderen als er ook nog eens door de grootouders aan hen wordt ‘getrokken’.” Onderdeel van dit bezwaar van juridisering en ‘getrek’ aan de kleinkinderen is dat dergelijke zaken zeer bewerkelijk zijn, omdat veel procespartijen met advocaten moeten worden opgeroepen, die op zitting allemaal spreektijd moeten krijgen en er in dergelijke conflictsituaties doorgaans strijd is over het bewijs.
Geredeneerd vanuit het belang van het kind ligt in deze situaties in plaats van drempelverlaging eerder een extra drempel richting de rechter voor de hand: eerst dienen de grootouders bemiddeling te hebben geprobeerd en bewijs te leveren dat ze zich daarbij echt met oog voor het belang van hun kleinkind hebben ingezet.