Twee jaar geleden waarschuwden Henk Ferwerda, Robby Roks en ik in een aantal artikelen voor het gebrek aan aandacht voor het fenomeen van de snelle jonge doorgroeiers in de criminaliteit. Wij wezen op de bliksemcarrière in de misdaad van bekende figuren als Willem Holleeder, Keylow en Gwenette Martha en minder bekenden als Frikkie en Omar el H. Stuk voor stuk op jonge leeftijd begonnen als lokaal ‘kopstuk’ – informele leider van een overlastgevende jeugdgroep die al snel uitgroeide tot een jeugdbende – verdwenen ze daarna in de buurt en bij de wijkagent uit beeld om meestal pas enkele jaren later ‘uit het niets’ weer in beeld te komen als leider van een bende georganiseerde, geweldadige criminelen.
Kenmerkend voor het fenomeen van de snelle, gewelddadige doorgroeiers is allereerst de verschuiving van intimidatie en de claim van de beheersing van de buurt naar criminele activiteiten puur gericht op geld waarbij intimidatie en geweld ter ondersteuning dienen, varierend van straatroof tot gewapende overvallen en afpersing en vroeg of laat drugscriminaliteit. Maar minstens zo kenmerkend is dat ze van meet af aan slim te werk gaan en zelf zelden worden gepakt. En dat ze goed kunnen organiseren. Terwijl bekend is dat de doorsnee jonge veelpleger niet al te slim is en mede daardoor met regelmaat wordt gepakt, geldt voor de hier genoemde figuren het tegenovergestelde. Stuk voor stuk konden ze jarenlang hun gang gaan en buiten beeld en uit handen van politie en justitie blijven. Zo was Omar el H. direct betrokken bij het doodschoppen van Anja Joos op het Gerard Douplein in de Amsterdamse Pijp in 2003. Maar hoewel hij een van de jongste betrokkenen was, schopte hij niet, maar moedigde hij slechts aan. Alle betrokken jongens werden veroordeeld, maar opnieuw typerend voor el H. was dat hij als enige in beroep ging en vervolgens in cassatie. Zo bleef hij als lokale, ongenaakbare held rondlopen in de buurt, terwijl hij zich intussen ontwikkelde tot leider van een bende drugscriminelen, die daarnaast ook inbraken, straatroven en gewapende overvallen pleegde, mensen bedreigde en op een dodenlijst zette.
Jonge doorgroeiers zijn niet alleen opvallend slim, ze professionaliseren ook snel, waarmee ze zich opnieuw scherp onderscheiden van de doorsnee veelpleger. Rond hun 18e doen ze het allang niet meer om de kick, maar volledig om het geld. Om de pakkans te verkleinen gaan ze ‘bovenlokaal’, buiten hun buurt, hun woonplaats en regio op het criminele pad. Ze bereiden hun objecten zorgvuldig voor, organiseren tijdelijke locaties voor de opslag van de buit, gebruiken storingsapparatuur (jammers) en verzamelen informatie over de opsporingsmethoden van de politie. Ze gebruiken dezelfde advocaten, van wie de contactgegevens in hun mobiele telefoon staan.
In reactie op onze oproep om meer aandacht te besteden aan deze kleine groep gewiekste rising stars in de criminaliteit gaf het Actiecentrum Veiligheid en Zorg Amsterdam Amstelland (AcVZ) opdracht tot nader onderzoek hiernaar, hetgeen onlangs resulteerde in een publicatie Helaas biedt dit rapport allerminst verhelderend inzicht in het hier beschreven fenomeen. Dat ligt deels aan het zeer gebrekkig bronnengebruik – slechts een aantal interviews, geen analyse van criminele CV’s en totaal achterwege blijven van longitudinaal onderzoek – en het gebrek aan kennis van de onderzoeksliteratuur, maar vooral aan het hanteren van een zeer vage omschrijving van de doelgroep. In feite is de focus verschoven van de snelle doorgroeiers naar al degenen die doorgaan met het plegen van (drugs)delicten. Dat leidt er niet alleen toe dat het zicht op de kleine, uiterst problematische groep rising stars eerder vervaagt dan scherper wordt; het leidt ook tot misverstanden.
Zo wordt het proces van uit beeld verdwijnen voorgesteld als iets dat zich plotseling zou voordoen: ‘Waar ze eerst dure kleren droegen, doen ze dat bijvoorbeeld ineens niet meer. Ze worden niet meer gesignaleerd aan viptafels of met dure auto’s,’ beweren de onderzoekers in Het Parool. Deze impressies zijn eerder illustratief voor het nog steeds voortdurend gebrek aan serieuze onderzoeksaandacht voor het proces waarin jonge lokale kopstukken carrière maken in de criminaliteit. Zo wordt ook buitengewoon misleidend opgemerkt dat ‘het plegen van criminaliteit voor veel jongeren een onderdeel (is) van het volwassen worden en stopt met het ouder worden of het verkrijgen van de welbekende 3 W’s: woning, wijf en werk.’ Uitgebreid longitudinaal onderzoek, waarbij meer dan 100 jonge veelplegers jarenlang zijn gevolgd en diverse recente buitenlandse studies naar desistance onder jonge veelplegers hebben juist iets heel anders dan deze clichés laten zien: de gewone, doorsnee veelpleger stopt voor z’n 30-ste. Niet omdat hij werk vindt, niet door z’n vriendin, maar omdat hij de stress zat is en beseft dat ie zo uiteindelijk in de goot belandt. Niet het plegen van delicten, maar juist daarmee stoppen kan worden beschouwd als eindelijk volwassen worden. Die paar snelle doorgroeiers daarentegen zijn de uitzonderingen, de succesvolle, slimme professionals die heel vaak de dans weten te ontspringen en die zo lang mogelijk doorgaan.
Wij hebben onze zorgen om de ontwikkeling van deze jongemannen samengevat met de woorden: ‘te groot voor de wijkagent, te klein voor de recherche.’ Daar zit het cruciale beleidsprobleem: bij de onderlinge afstemming van deze twee taken. En vooral bij het serieus nemen en voldoende middelen uittrekken om de informatie van de wijkagent bij die van de recherche te brengen en omgekeerd. Na de moord op advocaat Derk Wiersum in 2020 constateerde toenmalig korpschef van de Nationale Politie, Erik Akerboom, dat als gevolg van bezuinigingen de druk op de politie steeds groter was geworden en dat daardoor een belangrijk deel van deze doorgroeiers zich aan het zicht van de politie had kunnen onttrekken. Het is te hopen dat er middelen en degelijke studies komen om werkelijk scherp zicht te krijgen op de carrières van deze kleine groep zeer gevaarlijke jonge criminelen en die tijdig te kunnen ondermijnen.