Net als in het onderwijs, de zorg en het maatschappelijk werk zijn er ook al jaren ernstige personeelstekorten bij politie en justitie. Onvermijdelijk vraag je je dan af en toe af of die ontwikkeling nu werkelijk niet te voorzien en te voorkomen was geweest. Maar als je geen deskundige bent op dit gebied blijft het doorgaans bij een vraag. De gevolgen van deze ontwikkeling zijn echter ingrijpend genoeg om bij stil te staan. En de trend in deze publieke sectoren overziende kunnen we moeilijk anders constateren dan dat we hier een pijnlijke illustratie zien van de afbrokkeling van de sociale rechtsstaat.
Jarenlange bezuinigingen bij de politie hebben niet alleen geleid tot onderbezetting, maar ook tot het schrappen van tienduizenden zaken. Tegelijkertijd is de werkdruk bij de politie alleen maar toegenomen, onder andere in verband met de sterke toename van het aantal serieuze bedreigingen, heftige maatschappelijke protestbewegingen, nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de georganiseerde misdaad en inspanningen om de trends in de digitale criminaliteit bij te houden. Dat leidt ertoe dat de belangrijkste politietaak in relatie tot de jeugd – het werk van de wijkagent – zwaar onder druk is komen te staan. We zien amper meer agenten in de wijk en dat geldt ook voor de meest problematische wijken. Op papier lijkt er weinig aan de hand, maar door de Nationale Politie is er al lang geleden op gewezen dat het er in de praktijk op neer komt dat de wijkagent voortdurend elders wordt ingezet, om gaten te vullen die ergens anders in de politieorganisatie vallen – bij de ME, bij spoedincidenten, bij de bewaking en beveiliging van strafprocessen en van bedreigde personen.
Bij justitie is het beeld niet beter. Ook hier zijn de werkbelasting en werkdruk al jaren veel te hoog. Officieren en rechters werken gemiddeld structureel 30 tot 40 % over. ‘s Avonds en in het weekend stukken lezen is vaste routine geworden. Al die extra inspanningen ten spijt kunnen de gevolgen van de bezuinigingen en onvoldoende investeringen in de rechtspleging door personeelsgebrek inmiddels niet meer voldoende worden opgevangen. Al jaren geleden hebben met name de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Raad voor de Rechtspraak hiervoor gewaarschuwd. Er zijn inmiddels honderden magistraten te weinig. Daarom lezen we nu regelmatig dat behalve bij de politie ook bij de rechtspraak een fors aantal strafzaken wordt geschrapt. In Den Haag wordt door sommige Kamerleden gesuggereerd dat het management bij het OM en bij de rechtspraak beter moet om dit te voorkomen. Zo beweert CDA-Kamerlid Raymond Knops, dat het hier vooral om een kwestie van goed organiseren zou gaan. Dat is van het niveau Ilona Lagas, de kersverse voorzitter van de BBB-fractie in de Eerste Kamer, die recent over de stikstofcrisis beweerde dat er helemaal geen stikstofcrisis is: “Ik weet niet hoe ze die onderzoeken doen, maar het klopt niet.” Maar het is eerder de Kamer die keer op keer heeft zitten slapen bij de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid, die steeds opnieuw niet alert is geweest toen voor een dergelijke negatieve ontwikkeling de afgelopen jaren bij herhaling is gewaarschuwd.
Met pijn in het hart constateren kinderrechters al jaren dat door capaciteitsproblemen bij het OM de behandeling van jeugdstrafzaken veel te lang op zich laat wachten. De Hoge Raad heeft bepaald dat 16 maanden als zogeheten ‘redelijke termijn’ in jeugdstrafzaken beschouwd moet worden. Die gedachte is vanuit pedagogisch perspectief van diverse kanten bekritiseerd. Wat is het pedagogisch effect van een sanctie meer dan een jaar na het bewuste feit? Maar in de praktijk wordt deze termijn in veel gevallen niet eens gehaald. De Hoge Raad hanteert in dergelijke gevallen als richtlijn dat slechts strafvermindering is toegestaan ter compensatie van deze tijdsoverschrijding. Doorgaans houden de rechters zich aan deze richtlijn. Maar in sommige gevallen is de overschrijding zo exorbitant dat rechters met een radicaler reactie komen: ze verklaren het OM niet-ontvankelijk, waarmee het OM het recht op vervolging wordt ontnomen en de verdachte vrij-uitgaat.
Dat gebeurde bijvoorbeeld begin vorig jaar, nadat een jongere bijna 6 jaar had moeten wachten voordat zijn zaak op zitting werd behandeld. Hij zat indertijd wegens persoonlijke problemen in een opvang en maakte zich vanaf zijn 17e enkele jaren samen met anderen regelmatig schuldig aan zogeheten ‘marktplaats-oplichtingen’ voor kleine bedragen. Toen zijn zaak eindelijk op zitting kwam was hij inmiddels 27, was hij verhuisd en had hij elders een nieuw leven opgebouwd zonder politiecontacten. Interessant is de motivering van deze beslissing door de rechtbank. Niet alleen werd nog eens uitdrukkelijk op het pedagogisch hoofddoel van het jeugdstrafrecht gewezen, wat met zich meebrengt dat een strafrechtelijke reactie snel, doeltreffend en proportioneel moet zijn. Er werd ook gewezen op het gevaar van verstoring van een mogelijk positieve ontwikkeling bij de jongere door het eindeloze uitstel van de behandeling van zijn zaak. Bovendien merkte de meervoudige kamer van de rechtbank onder verwijzing naar de Toeslagenaffaire op, dat op strenge regels “een uitzondering gemaakt moet kunnen worden, indien die strenge toepassing tot disproportioneel nadeel voor betrokkenen leidt.”
Deze uitspraak is niet onopgemerkt gebleven. Het afgelopen jaar hebben meerdere rechtbanken op vergelijkbare wijze en met dezelfde argumenten beslissingen genomen in jeugdstrafzaken waarbij sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn met enkele jaren. Dat de capaciteitsproblemen bij de rechtspraak leiden tot het schrappen van strafzaken en tot eindeloze vertraging in de behandeling van (jeugd)zaken, draagt allerminst bij aan de versterking van het vertrouwen in een betrouwbare en voorspoedige rechtsgang. Dat kinderrechters daar in sommige gevallen een radicale beslissing in nemen en de procesgang stoppen vormt dan weer een klein lichtpuntje in deze treurige ontwikkeling.